Sint-Jozefparochie
Achterveld

De fotoserie en geschiedenis van de Sint-Jozefparochie is opgedeeld in vijf pagina’s.
Via het onderstaande menu is het eenvoudig navigeren naar de verschillende hoofdstukken.

2.1 Huidige kerk

Sint Jozefkerk – Achterveld – Een ‘Monumentaal Godshuis’
Het was een geluk bij een ongeluk dat op 4 mei 1932 een deel van het plafond van de oude kerk naar beneden kwam. Was dat niet gebeurd, dan had er misschien niet zo’n mooie kerk in Achterveld gestaan. Hoe het ook zij, ruim een jaar later staat er een geheel nieuwe kerk. Op 20 juli 1933 wijdt aartsbisschop J.J.G. Jansen het architectonische juweeltje in. De parochianen moeten in eerste instantie wel even wennen aan die sobere, ‘gedrongen’ kerk. Maar als ze horen waarom architect Valk gebouwd heeft zoals hij heeft gebouwd, krijgen ze meer waardering voor ‘hun’ kerk. Sterker nog, veel Achtervelders zijn trots op de karakteristieke kerk in het centrum van hun dorp. Een blikvanger is het, waar geen enkele passant zomaar aan voorbij zal gaan.

Op de dag van de wijding kopt de Utrechtsche Courant: ‘De Achtervelders bouwden ’n monumentaal Godshuis’. Een christocentrische kerk van architect Valk uit Den Bosch. Kunstwerken van de edelsmeden Jan Eloy en Leo Brom en de kunstschilder Charles Eyk. Oude en nieuwe kunst bijeengebracht.’ Anno nu hebben de woorden van deze verslaggever nog niets aan kracht ingeboet.

Pastor Rentinck
Achterveld mag pastoor Rentinck wel eeuwig dankbaar zijn. Als hij niet zo doortastend was geweest, en niet zo gehamerd had op kwaliteit, dan had er misschien wel een katholieke kerk van twaalf in een dozijn in Achterveld gestaan. Nee, dan Rentinck. Als op woensdag 4 mei 1932, drie minuten na de tweede mis, een flink stuk uit het fries van de kerk naar beneden valt, komt hij direct in actie. Hij roept de kerkmeesters bij elkaar en toont ze de slechte en onveilige staat waarin de kerk verkeert. Aris Boersen, de timmerman, wordt er bij gehaald, maar die wil zijn handen niet branden aan de reparatie van het plafond. Veel te riskant, oordeelt hij. De geraadpleegde architect van het bisdom deelt de mening van Boersen: het plafond is niet te restaureren en bovendien, de kerk is veel te klein. Nieuwbouw, adviseert hij.

Architect Valk uit Den Bosch
Drie weken later, op 24 mei, reageert het bisdom Utrecht al positief op het verzoek van de Achterveldse kerkvaders om een nieuwe kerk te mogen bouwen. De gerenommeerde architect Valk uit Den Bosch wordt benaderd om een geheel nieuwe kerk te ontwerpen. Een goede keus, zo blijkt gedurende het bouwproces dat in augustus 1932 begint en een klein jaar zal duren. Valk wordt wel de beste kerkenbouwer van Nederland genoemd, een eretitel die iemand niet zomaar ten deel valt. Hij is een architect met vernieuwende ideeën. Bovendien is hij een diepgelovig man. In een kerk dient Christus centraal te staan, is hij van mening, en daar houdt hij bij de bouwplannen rekening mee. Hij laat zich in zijn ontwerpen inspireren door de oude abdijkerken in Zuid-Frankrijk: dikke zware muren, een beperkt aantal kleine ramen, met als gevolg dat het vrij donker is in het middenschip en de zijbeuken. Het meeste licht valt naar binnen boven het altaar, het priesterkoor, op de plaats waar ‘God met ons is’. Daar, boven het priesterkoor, zijn de ramen dan ook groot en talrijk. Maar grote ramen nemen veel plaats in en dus wordt het hoogste punt van de kerk niet de toren, maar de vieringstoren boven het liturgisch centrum. Een groot kruis op het hoofdaltaar onderstreept het ‘christocentrische’ karakter van de kerk.

Kruiskerk
De kerk is een kruiskerk waarvan de zijarmen vrijwel even lang zijn als het middenschip. De lengteas gericht naar het oosten, naar de ‘Oriënt’, vandaar dat men het over een ‘georiënteerde’ kerk heeft. De kerk staat in ‘de heilige linie’: een denkbeeldige lijn door het midden van het schip, van het westen naar het oosten. De hoofdingang ligt onder de klokkentoren in het westen van de kerk; het hoofdaltaar bevindt zich in het oosten, daar waar de zon opgaat, daar waar de mens geschapen werd. In het oosten ligt ook het land waar Jezus geleefd heeft en waar hij gekruisigd werd. Kerk én hoofdaltaar staan gericht naar het oosten, de windrichting waar de verlossing van de mens vandaan is gekomen.

De kerk in oorlogsjaren
Het is de kerk en het dorp lang voor de wind gegaan. De kerk is de spil in een groeiende, overwegend katholieke dorpsgemeenschap. De nieuwe kerk, een juweeltje, staat trots in het hart van het dorp. Het sociale, economische en kerkelijke leven bloeit als nooit tevoren. Maar dan vallen de Duitsers in 1939 Polen binnen. Voor Nederland het sein om in beweging te komen. Er wordt een verdedigingslinie ingercht, de Grebbelinie, die tot aan Achterveld loopt. Gedurende de tijd dat hij aangelegd wordt, worden soldaten ingekwartierd in Achterveld. Ook wordt er veel hout gekapt om maar een open schootsveld te krijgen. Om het de Duitsers helemaal moeilijk te maken worden grote gebieden langs de Grebbelinie onder water gezet. Dit lot treft ook Asschat, een buurtschap dat grenst aan Achterveld. Veel burgers en vee worden geëvacueerd, ook in Achterveld bereidt men zich voor op een evacuatie.

Op 10 mei 1940 breekt de Tweede Wereldoorlog uit. De mensen in het Utrechtse deel van van het dorp Achterveld gaan naar Noord Holland, die uit het Gelderse deel naar Ermelo en Nunspeet. Alles wat maar rijden kan, wordt ingezet voor de evacuatie van de bevolking. De gevechten zijn hevig. De toren en de doopkapel moeten het ontgelden in het artillerievuur vanuit Amersfoort. Huizen worden in puin geschoten of in brand gestoken. Als de geëvacueerde bevolking terugkomt in Achterveld is het dorp het dorp niet meer.

Op verschillende plaatsen staan houten kruisjes met de gegevens van gesneuvelde Nederlandse en Duitse soldaten. Zij kwamen op de 12e mei om in gevechten, vaak man tegen man. De Duitse soldaten worden zo snel mogelijk overgebracht naar hun vaderland. De Nederlandse gesneuvelden krijgen later een eigen monument in de tuin van de kerk.

De parochianen gaan voortvarend aan de slag om de chaos te herstellen. In 1943 opnieuw tegenslag: de klokken van de kerk worden geroofd. En in 1945, in de allerlaatste oorlogsdagen, ontsnapt de kerk aan een ramp als, dankzij Herman Baalman en de joodse onderduiker Elja Alvares Vega, op het nippertje wordt voorkomen dat de kerk opgeblazen wordt. Als Baalman ziet dat de Duitsers met springstoffen aan het sjouwen zijn, rijdt hij op zijn fiets naar Barneveld. Daar haalt hij de Canadezen, van het Princess Patricia’s Canadian Light Infantry regiment, over een Bren Carrierpatrouille naar Achterveld te sturen, die de Duitsers gevangen nemen en mee terug nemen, maar… die springstof ligt er nog.

Het is Elja die onbevreesd al die trappen van de kerktoren opgaat en meteen ziet dat er allemaal elektrische draden naar boven lopen die met die springstof verbonden blijken te zijn. Helemaal boven blijken er precies een-en-twintig potjes springstof te staan, ieder van drie kilo, in totaal dus 63 kilo. Door die draden uit de potjes te trekken, kunnen ze tenminste niet ontploffen. De potjes worden per twee stuks door hem naar beneden gebracht. Beneden heeft Elja alle explosieven op een inmiddels gebrachte bakfiets geladen om zo de potjes springstof naar Barneveld te vervoeren en af te leveren bij de Canadezen.

De kerk is hiermee gered.

Vanwege de oorlogsschade is er weinig terecht gekomen van de plannen om de kerk ‘aan te kleden’ en dan ook nog kwalitatief op een hoog plan. Pastoor Smeets moet alle financiële zeilen bijzetten om de schulden aan parochianen af te lossen. Zijn opvolger pastoor Van den Hurk kan met een schone lei beginnen. Hij ziet kans om in korte tijd de liturgische inventaris van de kerk aanzienlijk uit te breiden. Elders in dit boekje meer over de architectuur en de kunstschatten van de kerk.

2.2 VERBOUWING LITURGISCH CENTRUM

Liturgisch centrum en altaren

Het hoofdaltaar is het onbetwiste middelpunt van de kerk. Op het hoofdaltaar staan het vijf meter hoge kruis en de zes monumentale kandelaars naast het tabernakel. Dankzij de soberheid van de kerk gaat alle aandacht direct uit naar de drie elementen van het hoofdaltaar: kruis, kandelaars en tabernakel. Het altaar is gebouwd op een roodmarmeren tombe (onderstel van het blad) met daarop, in het midden, een bronzen applicatie. Het kruis, verheft zich boven het ronde tabernakel. Aan de voet van het bronzen kruis staan Maria en Johannes: Maria verdrietig, met haar hoofd lichtgebogen, Johannes, eveneens verdrietig, met zijn hoofd opgeheven naar de gekruisigde. Mooi detail is zijn rechterhand die hij opheft. Christus, zo hoog boven het altaar, vormt zó vormgegeven het visuele centrum van de kerk. Relikwieën in de altaartafel: Monastinus, Proba en Verecunda – martelaren (uit de oude kerk)

De altaren zijn ontworpen én gemaakt zijn door de Utrechtse edelsmeden Jan Eloy en Leo Brom: het hoofdaltaar, het Maria-altaar en het Sint Jozefaltaar.

Verbouwing liturgisch centrum

In het augustus 2001 werd begonnen met een ingrijpende verbouwing van het liturgisch centrum. Kort na de start van de verbouwing in augustus 2001 legde de gemeente Leusden het parochiebestuur een bouwstop op i.v.m. een procedure om van de kerk een jong monument te maken. Besluit 24.07.2001 / inschrijving register 30.09.2001. Uiteindelijk kon de verbouwing hervat worden en is het altaar naar achteren geplaatst, daarna zijn de communiebanken verwijderd en verplaatst en is het hele liturgisch centrum vernieuwd. In mei 2002 is de kerk opnieuw in gebruik genomen.

Tapijt

Vóór het altaar ligt een dieprood, handgeknoopt tapijt met een eveneens rode rand met blauwgroene palmen. Het kleed werd in 1951 aangeschaft. In totaal telt het 950.000 knopen in dertig kleuren; er is 102 kilo wol in verwerkt en 1267 uur aan gewerkt. Het kleed is gemaakt door de Koninklijke Hand-Tapijt Knooperij ‘Kinheim’ in Beverwijk. Op de hoeken van het tapijt zijn de wapens van de stad Utrecht, het bisdom Utrecht, de vroegere gemeente Stoutenburg en Barneveld aangebracht. In het brede vlak over de hele breedte van het hoofdaltaar, springt de beeltenis van een pauw die drie slangen vertrapt, in het oog. De pauw als symbool van de opstanding! Het idee van de opstanding wordt nog eens versterkt door de drie slangen die hun staarten in de bek houden en op die manier een ring vormen. Een cirkel heeft geen begin en geen einde en staat daarmee symbool voor de eeuwigheid.

Een kerk als burcht

Anders dan bij de meeste kerken, is de klokkentoren van de kerk laag gehouden en heeft zij een platte spits. Hét hoogtepunt is immers de dertig meter hoge koepel boven het hoofdaltaar. De kerk heeft een dak van opvallende, ronde, roodgekleurde pannen; zowel de koepel als de toren heeft een vierkante puntkap. Valk blijft trouw aan zijn visie dat een kerk vooral een godshuis, een burcht, dient te zijn met weinig gepolijste details. Zo wordt de nieuwe kerk niet opgetrokken in gewone baksteen, maar uit handgevormde stenen, de zogenaamde kloostermoppen, en laat hij de voegen ruw afwerken. Omdat de stenen handgevormd zijn, hebben ze verschillende kleuren: terra, steenrood, vleeskleur, roze, oker en roestbruin. De kleurschakeringen maken het gebouw veel levendiger dan wanneer deze uit gewone bakstenen opgetrokken zou zijn.

Ook in de kerk

Van buiten is de kerk een echte stoere burcht. Mooi van materiaal en opvallend van vorm. Ook binnen in de kerk is de architect trouw gebleven aan de trend om te streven naar inhoud en kwaliteit. Sterker nog, het materiaal en de lichtinval nodigen uit tot stilte en bezinning. Bouwheer van de kerk, pastoor Rentinck, is een man die van mooie dingen houdt. Graag had hij zich intensief beziggehouden met de aankleding van de kerk. Helaas, hij overlijdt enkele jaren na de inwijding van de nieuwe kerk. Tijdens de oorlogsjaren valt alles stil. Er blijft geen geld over om kunstschatten aan te kunnen kopen. De parochianen moeten diep in de buidel tasten voor de reparatie van de door oorlogsschade gehavende kerk. Het onderwerp ‘aankleding en kunstschatten’ is geen prioriteit. Dat wordt het pas weer ten tijde van pastoor Van den Hurk, een kunstminnaar die zijn collega Smeets in 1947 opvolgt. Hij koopt veel kunstschatten en voltooit uiteindelijk het werk waaraan Rentinck met zo veel overgave en liefde begonnen was.

Maria-altaar

Het tweede altaar, het marmeren Maria-altaar, bevindt zich in een kleine kapel naast het liturgisch centrum. Dit altaar heeft een bijzondere, koperen retabel (de achterwand achter het altaar). Het middelpunt van deze retabel is een antiek, eikenhouten Madonnabeeldje dat stamt uit het midden van de vijftiende eeuw. Pastoor Rentinck treft het beeldje aan bij een Achterveldse familie. Het is oud en beschadigd en geschilderd in bonte kleuren. Rentinck onderkent direct de waarde van deze middeleeuwse Moeder Gods en vraagt of hij het beeldje in de kerk mag plaatsen; daar hebben de eigenaars geen bezwaar tegen. Eenmaal ontdaan van de verf, blijkt het Madonnabeeldje een prachtig uitgevoerd houtsnijwerk te zijn. Opvallend detail is het gouden kroontje dat gemaakt is van goud, geschonken door Achterveldse parochianen. Het beeld staat in een nis die gesloten wordt met dubbele vleugeldeuren die in twaalf taferelen, het leven van Maria uitbeelden.

Sint Jozefaltaar

Net als het Maria-altaar heeft dit altaar een marmeren tombe, maar hij is anders van vorm. Het altaar heeft een klein tabernakel met daar boven, op een marmeren voetstuk, het teakhouten Sint Jozefbeeld. Het beeld toont Sint Jozef die met één hand zijn kindje Jezus beschermend vasthoudt, in zijn andere hand heeft hij een lelie. Net als het Madonnabeeld staat het in een koperen nis met daarnaast koperen panelen een wandbekleding die vier gebeurtenissen uit het leven van Sint Jozef uitbeelden: het huwelijk van Jozef en Maria; de vlucht naar Egypte; de timmermanswerkplaats en het sterfbed van de heilige Jozef.

JOHANNES DE DOPER: VOLGENS DE LEGENDE WILDE HIJ HET BIECHTGEHEIM NIET SCHENDEN EN AAN KONING WENCESLAUS NIET PRIJSGEVEN, WAT DIENS VROUW HEM GEBIECHT HAD. DAAROM WERD HIJ VAN DE KARELSBRUG IN DE MOLDAU GEWORPEN EN IS ZO, VOLGENS DE CHRISTELIJKE TRADITIE, GESTORVEN ALS EEN MARTELAAR.

Kunst in de kerk

Veel mensen die de kerk voor het eerst via de ingang binnenkomen, zijn verrast. Verrast omdat ze de gewelven niet verwachten, de onverwachte hoeken en de ronde bogen die de overgang vormen tussen de verschillende ruimtes. Wat vooral opvalt, zijn de vele nissen in de kerk: enkele en dubbele; boven in het gebouw en onder alle ramen; verticale en horizontale; nissen met beelden en de kolossale nis in de westhoek die lijkt op een grot. Ze zorgen voor licht- en schaduwwerking in de kerk, en ze doorbreken de zware muren op een vanzelfsprekende, speelse manier.

DE IN DE ROZENSTRUIK VERWERKTE WAPENS VAN OMLIGGENDE GEMEENTEN

Mariakapel of dagkapel, wordt ook stiltekapel genoemd

Twee zijkapellen heeft de kerk: de doopkapel aan de noordkant en daar tegenover, aan de zuidkant, de Mariakapel of dagkapel. Wat de laatste kapel betreft, het woord zegt het al. Het is de kapel die altijd open is, ook als de kerk zelf gesloten is. Daar kunnen parochianen en niet-parochianen zich terugtrekken uit de drukte van het dagelijks leven. Dagelijks komen er mensen om een kaarsje aan te steken of te bidden. Opvallend is de grote Rozenstruik, wederom vervaardigd door de edelsmeden Brom. De roos, de koningin van de bloemen, is het symbool van de schoonheid van vrouwen. De ‘rozelaar’ is dan ook een eerbewijs aan Maria, de Moeder Gods. De rozenstruik, een kunstzinnig hoogstandje, bestaat uit vijftien bloeiende rozen die herinneren aan de vijftien geheimen van de Rozenkrans. De icoon van Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand in het midden van de struik, wordt omgeven door een brede stralenkrans. De kapel is met een glazen wand afgescheiden van de rest van de kerk. Wel is het mogelijk om via die wand de kerk in te kijken.

Doopkapel

De doopkapel bevindt zich aan de noordkant van de kerk. In de doopkapel wordt de Heilige Doop uitgevoerd, het eerste en voornaamste sacrament van de rooms-katholieke kerk. Het is het sacrament dat de dopeling in Christus inlijft en zijn ziel het goddelijk leven schenkt. De doopvont waarin de dopeling gedoopt wordt, staat pontificaal midden in de doopkapel. Het van ongepolijst natuursteen gemaakte bekken bestaat uit acht rechte vlakken die breed naar boven uitlopen. De vont wordt afgedekt met een bronzen, kegelvormig deksel met een goudkleurig Grieks kruis erop. Op de kegelvormige ‘hoed’ staan voorstellingen die te maken hebben met de doop: de doop van Christus door Johannes; Philippus doopt de Ethiopische hoveling; Petrus doopt de Romeinse hoofdman en dan nog de geest van God die boven het water zweeft. Voor het uitgieten van het doopwater wordt een mooi gevormde koperen lepel gebruikt.

De communiebanken

De communiebanken bestaan niet meer. De medaillons die vroeger op de balustrade zaten die de begrenzing vormde tussen banken en hoofdaltaar, bestaan nog wel. De twaalf apostelafbeeldingen hangen nu in de doopkapel. De serie bestaat uit verschillende mannenhoofden: jong en oud, en profiel en face. Elk van de apostelen heeft een attribuut bij zich dat kenmerkend voor hem is. Zo draagt Petrus de sleutels en heeft Jacob zijn pelgrimshoed op. De metaalplastieken in een oud-gouden kleur zijn niet alleen bijzonder vanwege hun beeltenis, maar ook omdat deze vorm van edelmederij weinig voorkomt.

Wijwaterbakken

Bij alle ingangen zijn, aan de binnenkant van de kerk, sobere hardstenen wijwaterbakken ingemetseld. Ze zijn gepolijst en hebben alleen een uitgeschulpte rand als versiering. De wijwaterbakken worden niet meer gebruikt waarvoor ze oorspronkelijk bedoeld waren: het wassen van de handen en de mond. Dit ritueel stamt uit lang vervlogen tijden en is nog een herinnering aan de waterbron in de voorhof van de vroegchristelijke basilieken. Het wassen was toen bedoeld als symbolische daad om aan te geven dat de gelovige inwendig rein voor God moest verschijnen.

Godslamp

Een Godslamp is een mooi woord voor een ronde schaal met het licht boven vier vliegende draken: het kwaad vlucht voor het goede. Het licht brandt altijd, behalve wanneer er geen gewijde hosties in het tabernakel liggen, zoals op Goede Vrijdag.

De Kroonluchter

De kroonluchter zweeft in de vrije koepelruimte boven kruis en tabernakel. Het is een eerbewijs aan Jezus die de doornenkroon gedragen heeft. De kroon vormt een bron van licht voor het altaar en de gehele kerk. Het model van de kroonluchter stamt uit de Middeleeuwen. Ook toen al waren er zulke kroonvormige ornamenten. Bij het maken van de kroonluchter hebben de kunstenaars zich, evenals hun middeleeuwse vakbroeders, laten inspireren door de stadsmuur rond het hemelse Jeruzalem. Voordat de kaarsvormige elektrische lichtjes hun intrede deden, brandden er immers kaarsjes in de torens van deze hemelse stadsmuur. De torens zijn inmiddels vervangen door twaalf kandelaars met in totaal tweeënzeventig lampen. De kandelaars staan symbool voor de twaalf stammen van Israël. De kroonluchter vertoont, bewust, veel overeenkomst met de overige altaarstukken.

Paaskandelaar- en Paaskaars

De Paaskaars in de hoge Paaskandelaar herinnert aan de uitspraak van Jezus: ‘Ik ben het licht van de wereld’ (Joh. 8,12). De kaars brandt vanaf de paasnacht tot aan Pinksteren en staat dan op het liturgisch centrum. Buiten de paastijd wordt zij alleen tijdens uitvaarten en doopvieringen gebruikt. De bronzen Paaskandelaar is sober, maar sierlijk van lijn. De enige versiering is een tekst uit het Exsultet van paaszaterdag.

Historische Kring Leusden

© – NIETS VAN DEZE PAGINA MAG WORDEN VERVEELVOUDIGD ZONDER TOESTEMMING VAN DE HISTORISCHE KRING LEUSDEN