Fotoarchief de Princenhof
Hoe een mooi monumentje uit Leusden verdween
De Princenhof
Deze naam klinkt de meeste Leusdenaren bekend in de oren. Men kent het als schitterend wandelpark en als bedrijventerrein in de oksel van de Randweg en de Groene Zoom. Of misschien woont u wel ín de Princenhoflaan. En ouderen die geboren en getogen zijn in Hamersveld zullen zich ongetwijfeld de witgepleisterde boerderij Princenhof van de Hartmannen hereren.
Maar aan de Burgemeester De Beaufortweg staat heden ten dage nog steeds een boerderij met die naam! De geschiedenis van deze plek gaat eeuwen terug en was ooit nauw verbonden met de geschiedenis van de buitenplaats De Heiligenberg en de Ambachtsheerlijkheid Asschat.

Maar wanneer is er eigenlijk voor het eerst sprake van de naam Princenhof? En waar komt die naam vandaan? Was het een ooit een boerderij die uitgroeide tot buitenplaats of was het andersom? Was het een speeltje van de bourgeoisie of vormde het op enig moment een belangrijke schakel in de tabaksteelt? Wie waren de eigenaren en wie de pachters en de bewoners? Vragen genoeg. Dus wat melden ons de bronnen.
De buitenplaats
Vervolgens gaan Huis de Heiligenberg en de ambachtsheerlijkheid Asschat over in handen van Jacob baron De Petersen, een naar Nederland gevluchte, voormalige kamerheer van de Deense koning. Enige generaties De Petersen later, het is dan 1718, wordt Huis en Heerlijkheid verkocht aan Jan Agges Scholten. Reeds in 1740 verkoopt deze in vier delen zijn bezit weer. Het deel waarop de Princenhof staat komt in handen van ene Temmink, schepen te Amersfoort en later zelfs de burgemeester van die stad. In de verkoopakte lezen we dat ‘ene Jan Agges Scholte Heere van Asschat ende den Heiligenberg’ zijn buitenplaats en de ambachtsheerlijkheid verkoopt aan ‘Heer Coenraadt Temmink’. We lezen ook wát hij verkoopt: ‘Ten Vijfden een Huizinge Hof en Hofstede met zijn Bergh en Schaape Hok mitsgaders Weij en Bouwlanden en Bossen voor en agter van ouds genaamd de Prince Hofstede’. En deze periode markeert wellicht de overgang van bescheiden buitenplaats naar boerderij.
De oude boerderij (tot 1952)
In de laatste decennia van de 18e eeuw en de eerste van de 19e eeuw moet de Princenhof ook één of meerdere malen van eigenaar gewisseld zijn. De namen van ene Heymen Warneke en ene Gerrit Vogelenzang duiken dan op als mogelijke eigenaren. Vrijwel de hele 19e eeuw is dan vervolgens de Princenhof in handen van een Amersfoortse familie van notabelen. Dat is de familie Scheltus, die zich prompt als tweede naam Van Leusden aanmeet.
Overigens wordt een hofstede als de Princenhof vaak niet bewoond door de eigenaar, maar verhuurd aan of gepacht door anderen. Het is 1887 als, de voorlopig laatste particuliere eigenaar, Johanna Margaretha Fenema, weduwe van Otto Scheltus van Leusden, zo’n huurcontract afsluit met Jacobus Hartman. Zij zal, omdat er geen bloedverwanten in rechte lijn zijn, bij testament van 27 juli 1906 naast een groot geldbedrag en de inboedel van haar woning in Amersfoort ook haar boerderij de Princenhof legateren aan het St. Pieters Bloklands Gasthuis te Amersfoort.

In het testament staat het als volgt omschreven: ‘Mijne hofstede, genaamd ‘het Princenhof’onder Leusden met alle bijbehoorende gebouwen, landerijen en houtgewassen onder bepaling dat de tegenwoordige bewoner Hartman gedurende zijn leven het recht zal hebben de hofstede telkens voor zes jaren weder in te huren voor de thans door hem betaalden huurprijs van twee honderd zestig gulden per jaar en dat gedurende zijn leven het goed niet verkocht zal worden. Ik spreek hierbij tevens als mijn wensch uit dat de hofstede ook daarna niet door de legataris zal worden verkocht’. Verderop in het testament wordt omschreven waaruit de hofstede bestaat: het huis, schuur, bakhuis, erf, boomgaard, bouw en weiland. Testamentair geregeld zullen de Hartmannen, die al generaties lang pachter zijn, dat dus ook blijven. Tot 1949.
In dat jaar wordt er in opdracht van de Regenten van het St. Pieters Bloklands Gasthuis door een ambtenaar van de Rijks Landbouw Voorlichtingsdienst te Utrecht een vertrouwelijk rapport opgesteld dat de naam draagt ’Richtlijnen ter verbetering van de boerderij Princenhof’. Hierin lezen we:‘zowel grond als bedrijfsgebouwen van de boerderij Princenhof zien er vrij verwaarloosd uit. Het geheel geeft duidelijk blijk van een zeer extensieve exploitatie’. En ten aanzien van de juiste manier van grondgebruik meldt het rapport: ‘als voorbeeld dient het land van G.J. van de Hengel (t.o. boerderij Het Brinkje aan de Hamersveldse straat naast het huidige poststation’.
Verder vermeldt het rapport: ‘het bouwen van een gierkelder bij een oude boerderij met wankele gevels is een moeilijke kwestie. De op het erf aanwezige vruchtbomen zijn zo goed als waardeloos, ze zijn slecht onderhouden en bovendien door het vee vernield’. De ambtenaar besluit zijn rapport als volgt: ‘het bedrijf moet geleid worden door een landbouwer met voldoende capaciteit en een ruim inzicht’. Die landbouwer wordt gevonden in de persoon van Jacob Rijnders. Hij pacht vanaf 1949 de Princenhof van het St. Pieters en Bloklands Gasthuis en gaat er wonen met Elsje van de Pol.
De nieuwe boerderij (vanaf 1952)
Zoals uit het voorgaande blijkt zal de staat van onderhoud van de oude boerderij ongetwijfeld geleid hebben tot het besluit van het College van Regenten van het Sint Pieters en Bloklands Gasthuis om een nieuwe boerderij te bouwen. In 1952 wordt vergunning aangevraagd voor het vernieuwen van de bestaande boerderij. De architect is de in Leusden zeer bekende G. Pothoven. Het gezin Rijnders verhuist zolang naar de schuur en naar het bakhuis. De boerderij die inmiddels een bouwval is wordt afgebroken en in 1952 staat er op dezelfde plaats een nieuwe boerderij. In die naoorlogse periode zijn bouwmaterialen schaars.
De fundatie vindt daarom plaats met afgekomen stenen van de oude boerderij. Als sluitstuk van de nieuwbouw metselt Corry, het jongste dochtertje van Rijnders, op 21 augustus 1952 een herinneringssteen in de noordgevel. De schuren zijn reeds in een eerder stadium vernieuwd en nu herinnert alleen de hooiberg, het oude bakhuis, de duiventil en het laatste restantje van een slotgracht aan een heel oud stukje Leusdense historie. Als dan rond 1960 de karakteristieke drieroede hooiberg met rieten kap wordt vervangen door een nieuw exemplaar, in 1970 de til verdwijnt en in 1978 ’t Olde Bakhuus’ verdwijnt omdat het op instorten staat, herinnert niets meer aan deze historische plaats.
Intussen is in de zestigerjaren het verpachten van grond in dit deel van Leusden niet echt rendabel meer voor het Sint Pieters en Bloklands Gasthuis. En waarschijnlijk weten de Regenten ook wel dat de boerderij in het uitbreidingsgebied van Leusden ligt. En wisten zij het nog niet, dan komen zij daar weldra achter. De gemeente maakt een explosieve groei door. De gemeente wil grond van de Princenhof gebruiken voor woningbouw en wegenaanleg. Uiteindelijk, met de hete adem van de gemeente in haar nek, verkoopt het Sint Pieters en Bloklands Gasthuis in 1971 de Princenhof met al het land voor ƒ325.000,-- aan de gemeente Leusden. Weliswaar ’voetstoots’. Dat betekent in verpachte staat.
Evengoed is dan al in feite het lot van de Princenhof als agrarisch bedrijf bezegeld. Vrijwel direct na de verkoop aan Leusden wordt de pachtovereenkomst met Rijnders ontbonden. Stukken van het land worden bebouwd en de boerderij met opstallen gaan over in eigendom van Rijnders in handen van wiens familie het nu nog steeds is.
De duiventil van de Princenhof
Lange tijd heeft er op het erf van de Princenhof een duiventil gestaan. Een duiventil bij een hofstede is een utiliteitsgebouw zoals de schuur, de hooiberg en het bakhuis. Daarom is er over de geschiedenis van de til vrij weinig bekend. Maar eerst: wat is eigenlijk een duiventil en waarvoor dient hij?
Tot 1648 is het Recht van duiventil één van de zogenaamde heerlijke rechten die voorbehouden is aan de adel. Na 1648 kunnen ook burgers en boeren met een bepaalde hoeveelheid grond dit recht verwerven. In 1798 word het Heerlijke recht van Duiventil echter afgeschaft. De handhaving van bestaande tillen word later geregeld in de Jachtwet van 1807. Men hield duiven hoofdzakelijk voor de consumptie en voor de mest. In gedroogde vorm of verdund met water is het een ideale meststof, speciaal voor de teelt van tabak. Dit product wordt ruwweg vanaf het begin van de 18e eeuw tot aan de Napoleontische tijd veel verbouwd in onze streek.
Geschiedenis van de til
De exacte ouderdom van de duiventil op de Princenhof is moeilijk na te gaan maar in de 18e eeuw zijn er al duiventillen op het land dat bij het Huis De Heiligenberg behoort. In de akte die de verkoop in 1740 van De Heiligenberg, aan vier personen waaronder Temmink, regelt is al sprake van: ‘mitsgaders twee considerabele Duiven huizen ieder voorzien met een grote vlugt wilde duiven’. Staat één daarvan wellicht op het terrein van de Princenhof? Ook is bekend dat de weduwe Temminck rond het midden van de 18e eeuw tabak verbouwt op de Princenhof. Er staat in die tijd zelfs een tabaksschuur van 20 gebinten op het land van de Princenhof.
Een duiventil voor de mest zal dan zeker nut gehad kunnen hebben. Op een kadastrale plattegrond uit 1824 zien we de til op ongeveer 50 meter zuid west van de boerderij ingetekend. Een volgende aanwijzing vinden we in een huurcontract met betrekking tot de Princenhof, ingaande kerstmis 1867 en eindigende kerstmis 1873. Hierin staat dat bij de huur inbegrepen zijn: ‘de vruchtbomen langs de gracht achter het duivenhok’.

Wanneer de tabaksteelt niet meer van belang is en het verorberen van een duivenboutje niet meer algemeen, treed het verval van de toren in. Op foto’s van de duiventil van rond 1920 zijn er al pannen weg op het dak, ontbreekt de piron en is het houtwerk zichtbaar in slechte conditie. De jaren erna zal het verval voortschrijden.
Dat er voor het behoud van de til geknokt is wordt duidelijk vanaf 1960. Dan volgt er een briefwisseling tussen het College van Regenten van het St. Pieters en Bloklands Gasthuis en de Rijksdienst van Monumentenzorg. Dat gaat over subsidie om de til te restaureren.
‘Onze stichting en ook onze pachter heeft er weinig belangstelling voor, terwijl het aan de andere kant voor de landelijke omgeving misschien toch wel wenselijk is dat hij blijft bewaard.’
Helaas. In 1962 volgt de mededeling van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg: ‘aangezien de thans voor restauratie beschikbare middelen zeer gering zijn is een medefinanciering door het rijk op korte termijn niet te verwachten’.
Het verval gaat gestaag door
De kinderen Rijnders spelen in en om de til en de nestkastjes die zich binnen in de til bevinden worden opgestookt in de kachel. De lantaarn verdwijnt rond 1969 van het dak en uiteindelijk staat er rond de jaren zeventig een triest karkas dat nauwelijks herkenbaar is als een duiventil. In 1969 volgt een noodkreet van de Regenten van het St. Pieters en Bloklands Gasthuis aan de Burgemeester en Wethouders van Leusden dat ze de til niet kunnen laten staan omdat het gevaar oplevert voor de omgeving! In de kantlijn van die bewuste brief doen ambtenaren die B&W moeten adviseren de suggestie dat de restauratie wellicht als project uitgevoerd zou kunnen worden door leerlingen van een LTS.
De Gemeente reageert in 1970 met het verzoek aan de Regenten om de til in eigendom aan hen over te dragen. De gemeente zal hem dan verwijderen en opslaan tot de restauratie, waarna opbouw zal volgen op een daartoe geschikte plaats. In de kantlijn van die brief, een wat oneerbiedige potloodaantekening waaruit blijkt dat opbouw in de parkzone achter de ‘demente bejaarden’ een optie is. In juni 1970 valt het besluit over de duiventil. Hij wordt in onderdelen uit elkaar gehaald en opgeslagen bij het oude gemeentehuis aan de Burgemeester De Beaufortweg. Dan is 1973 een belangrijk jaar.
Want zelfs de Nederlandse Kastelenstichting en de Oudheidkundige Vereniging Flehite bemoeien zich met het wel en wee van de til en stellen kritische vragen aan het College van B&W. In dat zelfde jaar was er reeds overeenstemming met de Leusdens Don Bosco LTS om buiten de schooltijden, door de leerlingen, de til te laten restaureren en (wederom kattebelletjes van gemeenteambtenaren) burgemeester Buining is ondubbelzinnig voorstander van restauratie! Maar helaas krijgen de ijverige cultuur hoeders als antwoord dat het de volle aandacht van het College heeft maar dat de bouw voorlopig is uitgesteld.
Dan wordt het even stil rond de duiventil. Maar de mensen van de Nederlandse Kastelenstichting zijn doorbijtertjes want in 1977 informeren zij nogmaals naar de restauratie van de til. Zij krijgen als antwoord: ‘de toen opgeslagen materialen verkeren echter in een zodanig slechte staat dat deze voor herbouw niet meer kunnen worden gebruikt. Dat betekent dus een geheel nieuwe til’. Men stelt dat daar aanzienlijke kosten mee gemoeid zijn terwijl de historische waarde zeer beperkt is (sic!). Reden waarom het College besloten heeft geen voorstel aan de raad te doen om hiervoor gelden beschikbaar te stellen. Hiermee is definitief het doek gevallen voor de duiventil.
Een mooi monumentje verdween geruisloos uit Leusden.
Epiloog
In welstand moet deze til dus een bijzonder fraai landschappelijk element geweest zijn en het is betreurenswaardig dat zij voorgoed verdwenen is!
Maar klopt dit wel?
Nee, niet helemaal! Wie deze Leusdense duiventil alsnog wil gaan bekijken kan terecht in het Nederlands Openluchtmuseum! Daar word op 25 september 1947 de collectie oude gebouwen uitgebreid met een schaapskooi en een duiventil. Dit is mogelijk dankzij een bedrag van ƒ1400,-- dat bijeengebracht is door evacués die in 1944 in het museum gehuisvest waren. Zo vlak na de oorlog wordt er gezocht naar objecten die een relatie met vrede hebben. Men kiest voor een schaapskooi en een duiventil.
Als voorbeeld voor de laatste dient de duiventil van de Princenhof. De duiventil wordt in 1946 door de bouwkundige afdeling van het museum opgemeten en in 1947 wordt een (weliswaar exacte) kopie van de Leusdense duiventil opgeleverd. Daar word ‘onze’ til nu nog steeds prima onderhouden en trekt jaarlijks duizenden bezoekers. Een stukje promotie voor Leusden waar we best trots op kunnen zijn!
Auteur: Krijn van Otterloo
Bronnen: Archief van de Stichting St. Pieters en Bloklands Gasthuis Beleggingen te Amersfoort, Archief van het Nederlandse Openluchtmuseum te Arnhem, Archief van de Gemeente Leusden , Nederlandse duiventillen, van H.W.M. Giezen – Nieuwenhuys en C.C.S. Wilmer , Omtrent Asschat …, onder eindredactie van Marijke van Eijden en Jan Verduin, De Heiligenberg – 10 eeuwen geschiedenis van een buitenplaats te Leusden, doctoraalscriptie van H.J. van Hilten, Kadastrale atlas provincie Utrecht, Oudschildgeld Leusden c.s. 1536 – 1806, van J. Verduin, Kastelenboek provincie Utrecht, door ir. J.D.M. Bardet, Het boerderijen boek, uitgegeven door de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek, Genealogie Hartman (deel 3), opgesteld door J.J. Hartman