Het Vilderskerkhof tegenover de Emelaarseweg 1 in Stoutenburg is officieel geopend door wethouder Erik van Beurden nadat het gemeentelijk monument een grondige opknapbeurt heeft gehad. Meer informatie is te lezen op de pagina monumenten in Leusden.
Een nieuwe omheining, hek en beplanting sieren het voormalige kerkhofje waar vooral landlopers werden begraven. Wethouder van Beurden: ,,Samen met de omwonenden en Historische Kring Leusden hebben we dit bijzonder stukje lokale geschiedenis uit de vergetelheid gehaald. Ik ben trots dat we ons mooie landschap laten leven. De plek is uitnodigend en wandelaars van het Klompenpad kunnen hier genieten van de natuur en van ons erfgoed.”

SIMPIE De begraafplaats is in de volksmond ‘Het Vilderskerkhof’ gaan heten, omdat hier vooral vilders werden begraven. Vilders waren landlopers die in ruil voor een slaapplek onder andere hielpen met het villen van dieren. Er waren ook landlopers die schoenveters, naalden of muizenvallen probeerden te verkopen. Simpie is wellicht de bekendste landloper die op het Vilderskerkhof begraven werd. Toen hij nog leefde trok hij rond met een bos biezen op zijn rug, omdat hij stoelenmatter was. Op het vernieuwde Vilderskerkhof staat een bord ter nagedachtenis aan Simpie.

Historie: begraven door de jaren heen
Begraven is een ritueel dat al bestaat sinds mensenheugenis. De geschiedenis van het begraven gaat in onze omgeving terug tot circa 2500 jaar voor het begin van de jaartelling. Er wordt gebruik gemaakt van grafheuvels om de overledene na de begrafenis onder andere te beschermen tegen wilde dieren. De tijd van het jaar 0 tot 1300 kenmerkte zich door de evangelisatie, vaak een periode van strijd en onderdrukking. Rond het jaar 700 staken Willibrord (658-739) en Bonifatius (672-754) vanuit Engeland over naar het huidige Nederland om de heidenen hier te evangeliseren. In de middeleeuwen ontstonden kerkgebouwen die niet alleen een religieuze functie hadden. Kerken fungeerden ook als toevluchtsoord bij aanvallen door vijanden. Later werden vooral de overledenen die als heilig gezien werden, in de kerk begraven. Dit maakte dat de kerk een heilig gebouw werd. Hierdoor ontstond de behoefte onder de eenvoudige gelovigen ook in de kerk begraven te worden. Lange tijd werd men rond, maar vooral in de kerk begraven. Als het kon, zo dicht mogelijk bij het altaar waarvan de heiligheid af zou stralen op de overledenen. Gelovigen hadden er destijds veel geld voor over om in de kerk begraven te worden. Rond het altaar lagen vanzelfsprekend ook de duurste plaatsen. Hoe verder van het altaar verwijderd, hoe lager de tarieven werden. Het begraven in de kerk was hierdoor een grote inkomstenbron voor de kerk. Het gevolg was dat – afhankelijk van het weer – in de kerken soms een doordringende stank hing, vandaar ook de uitdrukking “rijke stinkerd”.
In 1829 is een wettelijke plicht ingevoerd om in het kader van de volksgezondheid de begraafplaatsen buiten de bebouwde kom aan te leggen, die gold alleen voor plaatsen met minstens 1000 inwoners. Het begraven in de kerk werd hierbij voorgoed afgeschaft. Het kerkhof kende twee varianten, namelijk de gewijde aarde en de ongewijde aarde. In de ongewijde aarde zoals het Vilderskerhof werden de niet-christenen begraven.
Begraven was eeuwenlang de enige vorm van lijkbezorging in Nederland. De Begrafeniswet van 1827 stelde dat men overledenen moest begraven. Maar crematies werden wel gedoogd, omdat er in de Begrafeniswet geen strafrechtelijk sancties werden genoemd. Pas in 1968 werd cremeren gelijkgesteld aan begraven. Crematie heeft vooral vanaf eind jaren zestig van de vorige eeuw een flink aandeel gewonnen. In 2003 werden er voor het eerst meer mensen gecremeerd dan begraven.